Resultaten voor Kunst-stukjes

Snij- en knipkunst Rwanda

Snij- en knipkunst van natuurlijke materialen staat bekend als volkskunst en wordt eerder als ambacht dan als kunst gezien. Het is wereldwijd bekend maar door themakeuze, uitvoering en materiaalkeuze ontstaan toch veel verschillen. Het gebruik van de bast van de bananenplant komen we vaker tegen, zeker waar bamboe minder voorhanden is. In Oost-Afrika worden alle onderdelen van de plant benut. De banaan wordt rauw, gebakken of gekookt gegeten. Maar er wordt ook bananenbier van gemaakt. De bladeren worden benut als dakbedekking. De stam als vloerbedekking of in dit geval als basismateriaal voor deze snijkunstwerkje.

De afbeelding is die van Elia die in de woestijn door de raven gevoed wordt. Het Bijbelgedeelte komt uit I Koningen 17:3-6 waar de profeet Elia van God opdracht krijgt naar het oosten over de Jordaan te vluchten. Hij gaat op dit bevel naar de wadi of rivierbedding van de Kerit. Daar drinkt hij het water van de rivier en ’s ochtends en ’s avonds brengen de raven hem voedsel. In eenvoudige maar treffende beelden wordt het verhaal weergegeven. De aanvliegende raven met het voedsel in de bek, de rivier tussen haar beddingen en de profeet Elia in gebedshouding in mantel en met hoofdbedekking.

De gemeenschap van zendingsdiaconessen in Rwanda, Abaje Ba Kristo, is in 1984 opgericht door de zendingsdiaconessen te Amerongen (Nederland) en telt ca. 50 zusters. De gemeenschap wil in eigen omgeving en voor de kerken in Rwanda een voorbeeld zijn van christelijke levenswandel. De diaconessen geven op verschillende manieren vorm aan hun getuigende aanwezigheid. De zusters werken in diverse hoedanigheden (als lerares, voorlichtster, verpleegster, kerkelijk werkster) in de dorpsgemeenschappen om hen heen. Het snijwerk is een collectief gebeuren. De ontwerpen worden gezamenlijk uitgedacht en vervolgens in series gemaakt. Tot voor kort werden vooral kaarten in briefkaartformaat gemaakt bestemd voor de bezoekers van de gemeenschap en voor toeristen. Deze afbeelding komt uit de eerste serie Bijbelse voorstellingen.

Ramayana – Java

Het batikken als naam is afkomstig van het Javaans voor veel puntjes. De techniek lijkt daarom synoniem voor Java, maar blijkt veel ouder van oorsprong. Er zijn gebatikte doeken van meer dan 2000 jaar oud aangetroffen uit het Midden-Oosten, Centraal China en India. Wellicht is de techniek met de hofcultuur van de Indiase hindoe rijken meegekomen. Het hindoeïsme vormde de belangrijkste religie van het Majapahit rijk dat tussen 1300 en 1500 dat op oost-Java haar oorsprong had en zich op het hoogtepunt over delen van Thailand, de Filippijnen tot aan Oost-Timor uitstrekte. Het hindoeïsme verdween en hield uiteindelijk alleen op Bali stand, maar de batiktechniek had intussen vaste voet op Java verkregen.

 

Deze ca. tachtig jaar oude batik van Java geeft voorstellingen uit de Ramayana weer. De Ramayana is een omvangrijk epos uit India. Samen met de Mahabarata vormt het een belangrijke culturele hoeksteen van het hindoeïsme. De dichter en wijze Valmiki heeft het epos tussen 750 en 500 voor Christus op metrum gezet zodat het gemakkelijker te onthouden was. Het epos is als orale literatuur generaties lang doorverteld, maar het oudste gevonden manuscript wordt op rond 1000 na Christus geschat, toen in India op palmbladeren werd geschreven. De Ramayana bevat zo’n 24.000 verzen op ongeveer 50.000 regels. Het is het verhaal over Prins Rama, zijn broer Lakshmana en zijn vrouw Sita. De hoofdlijn van het verhaal betreft de ontvoering van Sita door de demon Ravana. Ze wordt meegenomen naar Lanka (de stad met de gouden muren). Uiteindelijk wordt Ravana, met de hulp van Hanuman, door Rama gedood. Daarnaast zijn er veel andere verhalen in het epos opgenomen.

 

Van deze specifieke batik wordt geschat dat zij in de jaren dertig van de twintigste eeuw op Java is genaakt. Zowel de weergave als de thema keuze wijst erop dat zij binnen de hindoe cultuur is ontstaan en daarin ook gefunctioneerd heeft. Het ontbreken van de naam van de maker duidt in de zelfde richting. Werken als deze werden vaak in ateliers vervaardigd en het paste niet om dan een bepaalde persoon als schepper naar voren te halen.

Hongerdoek – Broeder Klaus

De traditie van het hongerdoek, die haar oorsprong vond in de vroege Middeleeuwen (1000) en zich uitbreidde over vrijwel het gehele West-Europese continent, verdween mede onder invloed van het Concilie van Trente (1545-1563), waar gepleit werd om het zicht van de gelovigen op het hoogaltaar te bevorderen, nagenoeg geheel. Het ontstaan van het gebruik moet geplaatst worden in het zoeken naar vormen van ‘veraanschouwelijking’ van de kerkelijke boetediscipline, in een tijd waarin men de excommunicatie van zondaars aan het begin van de vasten niet of nauwelijks meer kende. Het zgn.’vastengordijn’ moet dan ook in verband worden gebracht met de opvatting van de Middeleeuwse christen, onwaardig te zijn om het altaar te naderen, en met de uitbanning van de mens uit het paradijs, na de zondeval. Bovendien speelde ook de aarzeling van de Middeleeuwse gelovige om de geheiligde ruimte van het priesterkoor te betreden mee; een aarzeling die ook te maken had met het verlangen eerder te zien dan de naderen.

In het midden staat Jezus als de Christus-Koning. Als Zoon van God is hij ten diepste aanwezig in de geschiedenis. In de ronde medaillons zijn gebeurtenissen afgebeeld uit het Nieuwe Testament. Met de klok mee vanaf midden onder: de aankondiging van Jezus geboorte aan Maria, zijn geboorte, zijn terugkeer aan het einde der tijden, zijn gevangenneming, zijn kruisiging en een afbeelding van de eucharistie. Onder in de medaillons staan de symbolen van de zeven werken van barmhartigheid. De symbolen van de vier evangelisten vullen de hoeken.

Dit hongerdoek stamt uit de late Middeleeuwen en is gemaakt in Zwitserland. Hij wordt ook wel het hongerdoek van broeder Klaus genoemd, omdat hij voortkomt uit een traditie die rond de heilige Nicolaas van Flühe (gestorven in 1487) zijn oorsprong vindt. In 1980 werd deze als hongerdoek in de nieuwe traditie van de Vastenactie door Misereor in Duitsland uitgegeven. In 1998 werd dit herhaald nu met aan de zijkanten een actualisering naar beelden uit India, Libanon en Bangladesh.

Vijf broden en twee vissen – Ndimby

Met eenvoudige materialen (stukjes bamboe, verf, lijm, blaadjes en stro) en gereedschappen (mesjes, tangetjes, een schaar en een onderblad) fraaie werken creëren. Het is een kunst die zich wereldwijd verspreid heeft. Het wordt als volkskunst beschouwd en ontstaat als vanzelf in landen waar bamboe groeit en mensen de mogelijkheden ontdekken. Toch is er onder deze volkskunst veel variatie te ontdekken. De composities en de gekozen thema’s zijn geheel door de maker gekozen. Wel vindt vaak aanpassing aan de smaak van toeristen plaats. Toepassing op Bijbelse thema’s komt minder vaak voor.

 

Het hier uitgebeelde verhaal over Jezus staat bekend als de wonderbare spijziging. Het kind brengt de  vijf broden en twee vissen en geeft die aan Jezus. Een discipel ziet toe. De kledingstijl is uit het dagelijkse plattelandsleven van Madagascar. De salaka, de lange lamba of smalle (30cm) maar lange (tot wel 3 meter) doeken zijn over het bovenkleed van linnen of katoen (lamba oany) gedrapeerd. Ook de strooien Merina hoeden getuigen van het eiland. Het gebruik van kleuren in aanvulling op het natuurlijke materiaal is specifiek voor deze kunstenaar en dat geldt ook de blauw geschilderde ondergrond.

 

De kunstenaar heet voluit Rasolomandimby Julien Désiré, maar iedereen noemt hem Ndimby. Hij werd op 16 juni 1957 geboren in Fenoarivo op Madagascar, het grote eiland voor de kust van Oost-Afrika. Hij groeide op in een gezin met acht broers en zusters. Zijn vader was smid en overleed toen Ndimby tien jaar oud was. Zijn moeder was kleermaakster. Na de basisschool werd hij leerling op een technische school. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen: dochter Fenitra (1985) en zoon Njiva (1987). Sinds 1981 is Ndimby kunstenaar en heeft hij zich gespecialiseerd in het maken van bijzondere volkskunst. Schilderijtjes voor de toeristenindustrie, correspondentiekaarten, zelfgemaakt papier waarin gedroogde bloemblaadjes zijn verwerkt en in leer gebrande spreuken. Afzet vindt hij bij toeristen maar ook via liefdadigheidsinstellingen, scholen, boekwinkels in de buurt en aan geïnteresseerden in zijn kunst. Zijn werk werd ontdekt op de Wereldzendingsconferentie in Bahia, Brazilië in 1996.

Danseres Jemina – Mirjam Korse

Portretkunst heeft een oude geschiedenis. Een portret is een kunstzinnige weergave van een persoon of groep personen. Dat kan een gebeeldhouwde weergave zijn of een buste, maar ook een schilderij of van recenter datum een foto. Portretschilderingen gaan terug tot de Romeinse tijd. Naast fresco’s werden ook schilderingen gemaakt. De oudst bewaarde exemplaren zijn de mummie-portretten in het droge woestijnklimaat van El Fayoem in Egypte. Voor schilderijen zijn in de loop der tijden veel technieken gebruikt en er zitten zeldzaam prachtige exemplaren tussen als we aan de Mona Lisa van Leonardo Da Vinci denken. Vaak worden portretten gemaakt waarbij de geportretteerde de schilder, beeldhouwer of fotograaf recht aankijkt.

Dit portret is gemaakt van Jemina een danseres. “Deze student werd later een beroemdheid. Samen met haar vriendin zong en danste Jemima op veel feesten in de steden Jayapura (Hollandia) en Abepura (Hollandia Binnen). Beiden zongen ze voor ons onbekende liederen, die vooral in de hooglanden worden gezongen. Daar kwamen ze vandaan. Ik vind het adembenemend mooi. Een portret meer dan waard.”, zo beschrijft de kunstenares haar werk. Jemina draagt kettingen en een veren hoofdtooi. Bovendien heeft ze in de traditie van haar volk een tekening rond haar ogen aangebracht. Het uitbeelden van vrouwen in Papua is al uniek, maar zeker op deze manier: vrouwen zoals ze zijn en zoals zij gezien willen worden.

Mirjam Korse studeerde vrije grafiek aan de Rietveld-academie in Amsterdam, de Vrije Academie in Den Haag, Academie Genk (Beeldende Kunst) en aan het Goldsmith College in Londen. Naast haar artistieke carrière is ze psycholoog. Ze exposeerde eerder in Indonesië en in eigen land onder meer in het Institute of Social Studies (ISS) te Den Haag en op het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht. Maar ook in Duitsland. Verder exposeerde zij haar beeldhouwwerken in België, Duitsland en Frankrijk.

Traditionele trommels – Asmat

Houtsnijkunst komt veel voor bij volken die in oerwouden wonen en van de jacht of visvangst moeten leven. Geschikt hout is goed te vinden en voor de dagelijkse bezigheden moeten gebruiksvoorwerpen gemaakt worden. De houder van een bijl, een speer, een kano en noem maar op. Aan wapens en voorwerpen met een rituele functie wordt meer tijd en aandacht besteed door het houtsnijwerk te verfraaien en door kleuren aan te brengen Het gaat daarbij altijd in eerste instantie om natuurlijke kleuren die in de omgeving te verkrijgen zijn: zwart van keukenroet, rood van gele klei en wit van verpulverde schelpkalk.

Deze rituele trommels zijn afkomstig uit het Asmat gebied op de zuidkust van West Papua. Zij staan bekend om hun verfijnde manier van houtsnijwerk. Het gaat daarbij vooral om schilden, voorouderbeeldjes, voorouderpalen (bispalen genoemd), kanostevens en trommels. Het voorbeeld hier geeft vier exemplaren van zulke rituele trommels. Gesneden uit hardhout met diverse motieven waarop soms vogels (de toekan) en vissen te herkennen zijn. Als membraam is reptielenhuid gebruikt. Er is een handgreep voor de ene hand zodat de andere vrij is om op de trommel te slaan.

Het Asmatgebied is een moeilijk bereikbare moerasdelta aan de zuidkust van West-Papua in Indonesië. Irian Jaya, of nu West Papoea, is het voormalige Nederlands Nieuw Guinea, nu de grootste provincie van Indonesië. Het gebied van de Asmat beslaat een oppervlak zo groot als driekwart van Nederland en heeft een bevolking van naar schatting 50.000 mensen. Het was nog pas in 1955/56 dat het gebied onder (toen Nederlands) bestuur werd gebracht. Door de Amerikaanse antropoloog Michael Rockefeller werd Asmat kunst in de jaren zestig verzameld en de collectie kwam in het Museum of Primitive Art zeg maar het etnologisch museum van New York terecht. Nadien werd de kunst wereldvermaard en gezocht door kunstkenners en musea. Mooie exemplaren zijn onder andere in het Tropenmuseum en het Wereldmuseum in Rotterdam te vinden. In het laatste museum staat ook de hoogste bispaal die in ons land te bezichtigen is.

De ark van Noach – San

De mogelijk oudste kunstvorm die voor het nageslacht is bewaard gebleven is waarschijnlijk de rotstekening. We vinden ze in alle continenten en ze worden vaak gedateerd in de prehistorie tot ca. 10.000 jaar geleden. Het betekent dat oerbewoners van de aarde deze tekeningen op de rotsen hebben vastgelegd. Soms alleen maar ingekerfd, maar vaker door het gebruik van pigment met kleur op de rots aangebracht. De tekeningen worden vaak als primitief aangeduid en geven de doorgaans dieren weer uit de leefomgeving van de bewoners, vooral die dieren waarop gejaagd kan worden.

Op een oude vrachtwagen ging een groep van 40 San vanuit D’kar een klein dorpje in de Kalahariwoestijn te Botswana naar de heilige heuvels van Tsodilo, de plaats waar hun god Naoea, de wereld vorm gegeven heeft. Daar zijn ook rotstekeningen te vinden van voorouders van de Bosjesmannen. Geïnspireerd door deze oeroude rotstekeningen gingen zij zelf aan de slag. Een van de resultaten is deze impressie van de Ark van Noach. De ark staat centraal en alle dieren zijn in blokken (rotsen) schematisch weergegeven. Het gaat om de vorm en de impressie, ze staan soms gewoon ondersteboven of schuin.

Officieel worden Bosjesmannen, de San genoemd. Zelf noemen zij zich: “kinderen van het veld”. Maar het liefst worden zij Nakwe genoemd: mensen met een rode huid, verschillend van alle zwarte en witte mensen om hen heen. Toch is er maar een naam die de hele wereld kent en dat is Bosjesmannen. Toen zij in 1655 voor het eerst beschreven werden door een expeditie, uitgestuurd door Jan van Riebeeck, werd er gesproken over kleine mensen, heel wild, zonder huizen, vee of ander bezit, gekleed in vellen. Dit beeld is altijd blijven hangen. Het enige bezit dat zij bij zich droegen was een jacht-set.
Diep in de Kalahariwoestijn leven nu misschien nog zo’n 50 Bosjesmannen op de manier zoals zij al eeuwen leefden. De vrouwen gaan het veld in om vruchten en wortels te verzamelen en hout te sprokkelen voor het vuur en hebben de zorg voor de kinderen, de mannen gaan op jacht. Zij vormen zo ongeveer de laatste groep mensen, die nu nog leven zoals ook onze voorouders, lang geleden hun bestaan vorm gaven. Van het werk werden exposities gegeven in Gabarone, Kaapstad, Windhoek en later in Europa.

Platteland Bali – I Geremong

De Balinese kunst is van Hindoe-Javaanse origine en werd geïntroduceerd door kunstenaars van het Majapahit rijk toen dit zich tegen het einde van de 13e eeuw naar Bali uitbreidde. Batubulan werd het centrum voor beeldhouwen, Mas voor houtsnijwerk, Celuk voor goud en zilversmeden en Kamasan, Ubud en Batuan voor schilderkunst.
Tot rond 1920 was de traditionele schilderkunst op het eiland beperkt tot wat nu bekend staat als de Kamasan of Wayang stijl. Zij verbeeldden de Hindoe-Java heldendichten: de Ramayana en de Mahabharata. De tweedimensionale tekeningen werden op doek of schors (Ulantaga papier) gemaakt met gebruik van natuurlijke kleuren, wat het spectrum van kleurengebruik beperkte (rood, oker, zwart, etc.). De weergave van figuren en ornamenten moest volgens strikte voorschriften gebeuren omdat ze voor religieus gebruik en versiering van tempels werden gebruikt. Ze werden in collectief geproduceerd en dragen zelden de naam van de maker(s). Onder invloed van Westers kunstenaars als Walter Spies en Rudolf Bonnet werd de stijl gewijzigd: (a) de keuze van onderwerp: de Hindoe-Java epen werden vervangen door dramatiek en beelden uit het dagelijkse leven, (b) de patronage: die van tempels en hoven werd omgezet in productie voor verzamelaars en toeristen en (c) de voorstellingen: van veelomvattende voorstellingen werd overgestapt op enkelvoudige onderwerpen. De Kamasan of Wajang stijl werd echter nog steeds door veel kunstenaars in Ubud toegepast.

Dat is goed te zien in dit voorbeeld van een traditioneel plattelandstafereel. De kleurstelling, de verfijnde hantering van het penseel en de gedetailleerde weergave van de compositie met oog voor perspectief en de juiste verhoudingen van het menselijk lichaam zijn kenmerkend voor deze stijl. Het is een profane, niet Hindoeïstische of Bijbelse, voorstelling van een vrouw die water in haar kruik opvangt, we zien een Balinese man die zit te vissen in een stroompje en we zien een os of waterbuffel die op het eiland overal te zien is. En dat alles te midden van weelderige planten en vruchtbomen.

De schilder is I Geremong die uit Petulu Gunung komt, een plaatsje ca. 3 kilometer bij het kunstenaarsdorp Ubud vandaan. Over hem is verder niets bekend, behalve dat hij voor de toeristenindustrie werken produceerde die ook nu af en toe in Amerika en Europa opduiken.

Vijf broden en twee vissen – Ndimby uit Madagascar

Met eenvoudige materialen (stukjes bamboe, verf, lijm, blaadjes en stro) en gereedschappen (mesjes, tangetjes, een schaar en een onderblad) fraaie werken creëren. Het is een kunst die zich wereldwijd verspreid heeft. Het wordt als volkskunst beschouwd en ontstaat als vanzelf in landen waar bamboe groeit en mensen de mogelijkheden ontdekken. Toch is er onder deze volkskunst veel variatie te ontdekken. De composities en de gekozen thema’s zijn geheel door de maker gekozen. Wel vindt vaak aanpassing aan de smaak van toeristen plaats. Toepassing op Bijbelse thema’s komen minder vaak voor.

Het hier uitgebeelde verhaal over Jezus staat bekend als de wonderbare spijziging. Het kind brengt de vijf broden en twee vissen en geeft die aan Jezus. Een discipel ziet toe. De kledingstijl is uit het dagelijkse plattelandsleven van Madagascar. De salaka, de lange lamba of smalle (30cm) maar lange (tot wel 3 meter) doeken zijn over het bovenkleed van linnen of katoen (lamba oany) gedrapeerd. Ook de strooien Merina hoeden getuigen van het eiland. Het gebruik van kleuren in aanvulling op het natuurlijke materiaal is specifiek voor deze kunstenaar en dat geldt ook de blauw geschilderde ondergrond.

De kunstenaar heet voluit Rasolomandimby Julien Désiré, maar iedereen noemt hem Ndimby. Hij werd op 16 juni 1957 geboren in Fenoarivo op Madagascar, het grote eiland voor de kust van Oost-Afrika. Hij groeide op in een gezin met acht broers en zusters. Zijn vader was smid en overleed toen Ndimby tien jaar oud was. Zijn moeder was kleermaakster. Na de basisschool werd hij leerling op een technische school. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen: dochter Fenitra (1985) en zoon Njiva (1987). Sinds 1981 is Ndimby kunstenaar en heeft hij zich gespecialiseerd in het maken van bijzondere volkskunst. Schilderijtjes voor de toeristenindustrie, correspondentiekaarten, zelfgemaakt papier waarin gedroogde bloemblaadjes zijn verwerkt en in leer gebrande spreuken. Afzet vindt hij bij toeristen maar ook via liefdadigheidsinstellingen, scholen, boekwinkels in de buurt en aan geïnteresseerden in zijn kunst. Zijn werk werd ontdekt op de Wereldzendingsconferentie in Bahia, Brazilië in 1996.

De geboorte van Christus – Zhang Gui-jie

Chinese kunst is er in allerlei soorten en maten. Met moderne technieken en traditionele werkwijzen. Van hoogontwikkelde knipkunst tot zachte penseelstreken. Vaak herkenbaar door vormgeving en kleurstelling als typisch Chinees. Dat is ook het geval met Christelijke kunst uit China die van veel recenter datum is. Een gouache is een met dekkende waterverf gemaakt schilderij waarbij de ondergrond niet meer zichtbaar is, dit in tegenstelling tot een aquarel. De dekkende eigenschap wordt verkregen door aquarelverf (een doorzichtige gomverf) te mengen met dekkend wit waardoor een gekleurde dekverf ontstaat. Oorspronkelijk werd daarvoor Arabische gom gebruikt, later zinkwit of lithopoon (een pigment). De techniek is in China sinds het einde van de achttiende eeuw bekend.

De gouache uit de serie waarvan de Missie Zendingskalender 1994 werd gemaakt toont de geboorte van Jezus. Jozef en Maria zijn als Chinese figuren uitgebeeld, gehuld in kleding van het platteland. In de kribbe of voederbak voor dieren ligt een ingebakerd kind van Bethlehem. De stal is schematisch maar doeltreffende door wat houten balken weergeven. De veger of het olielampje komen uit de dagelijkse cultuur. Door een venster is de lucht met de sterren te zien, maar de Ster van de wijzen licht daarbij fel op.

Zhang Gui-jie uit China is een internationaal kunstenares die bekend staat om haar vrolijke afbeeldingen van Bijbelse onderwerpen in haar schilderijen. Opgeleid in traditioneel Chinees schilderen zowel als westerse schilderkunst, heeft ze ook een stijl ontwikkeld die zij zelf als ‘plattelandskunst’. Zij begin in 1990 en haar exposities zijn te zien geweest in de Verenigde Staten, Japan, Noorwegen en Nederland. In 1989 win ze ook de literatuur prijs voor korte fictie literatuur in China. Ze heeft een aantal boeken op haar naam staan die ze zelf illustreerde. In 1994 sierden haar schilderijen de Presbyteriaanse kalender. In Nederland was een selectie van haar gouaches op de Missie Zendingskalender van 1994 te zien.
Gui Jie Zhang, woont nu met haar zoon in de Verenigde Staten.

Biblia Pauperum – knipkunst van Fan Pu – China

Papierknipkunst is een van de vele traditionele Chinese volkskunsten. Jianzhi zou kort na de uitvinding van papier aan het hof van de Han dynastie zijn toegepast. Sommigen wijzen echter op nog vroegere wortels toen knipkunst vanaf de derde eeuw voor Christus op dun blad van struiken, zijde en andere toen bekende materialen zou zijn toegepast. Eeuwenlang was knipkunst iets van het gewone volk om er goden en voorouders mee gunstig te stemmen. Daarbij verspreidde zich de techniek niet alleen van generatie op generatie maar ook over steeds grotere gebieden tot buiten de landsgrenzen van de grote Chinese dynastieën

Het Biblia Pauperum is een toepassing van de aloude Chinese volkskunst op Bijbelse thema’s. Centraal daarin staan de vormen van de Bijbel voor de armen zoals deze in de Middeleeuwen in Europa zijn toegepast om de ongeletterden van die tijd de Bijbelverhalen letterlijk in te prenten. Dit model werd toegepast om een hedendaagse versie met behulp van de knipkunst te produceren.

De kunstenares, mevrouw Fan Pu, werd in 1948 in Nanjing, China geboren en groeide toen op in een christelijk gezin. Naast het predikantschap van haar vader had zij vooral bewondering voor zijn kalligrafisch werk. Toen zij 17 jaar oud was vertrok zij, samen met een stel vriendinnen van de middelbare school, naar Xinjiang. Ze ging wonen en werken te midden van een eenvoudige boerengemeenschap. Daar ontdekte zij hun creativiteit en vaardigheden met hout en papier. Zij besloot zich te gaan toeleggen op het maken van papierknipsels van vooral Bijbelverhalen. Ondertussen sprak zij er met haar omgeving over. Zo werd zij, net als haar vader, een soort predikant die zonder theologie te hebben gestudeerd, haar gedachten tot uitgeknipte meditaties maakte. Het leven van Jezus is voor haar een dagelijkse leidraad die zichtbaar wordt in de vele knipsels. Daarbij gebruikt zij alleen een scherp mesje en een schaartje. Veertien jaar later keerde ze terug naar huis en sindsdien doet ze niet anders. Zij was in diverse landen bij kerken op bezoek als directeur van het Amity Kunstcentrum in Nanjing, China en was in 2015 bij de Duitse Kichentag te gast.

Kosmische Jezus – Batik van Nyoman Darsane

De techniek van het batikken is al millennia oud. Er zijn in het Midden-Oosten, India en in Centraal Azië batiks van voor de christelijke jaartelling gevonden. Toch is bij ons het batikken vooral door het gebruik van de techniek op Java in Indonesië bekend geworden. Batikken komt van het Javaanse woord (of wellicht Sanskriet woord) voor puntje. Het te beschilderen doek wordt voorzien van een laag was. Was stoot water af. Vervolgens wordt de doek in een verfbad gedaan. De met was behandelde delen nemen de kleur niet op, de onbehandelde delen wel. Door deze techniek met andere kleuren te herhalen kunnen composities gemaakt worden. Hoe verfijnder de techniek des te verfijnder de voorstelling.

In de verbeelding van De kosmische Jezus is het thema van de schepping van zon en maan weergegeven. De afbeelding van de vierde scheppingsdag laat ons de zon aan de rechterhand en de maan aan de linkerhand zien. God de schepper en Christus de bevrijder en verzoener zijn één en het batik schilderij toont dan ook tegelijkertijd een jeugdige schepper en de kosmische Christus. De hele schepping hier is beweging wat aansluit bij de huidige inzichten uit de natuurwetenschappen. De kosmische dans van de schepper en van de schepping.

Nyoman Darsane (1939) werd geboren in het dorp Payangan op Bali. Van huis uit en in zijn woonplaats kreeg hij in deze Hindoe-Balische dorpsgemeenschap kunst met de paplepel ingegeven. Tempels en ceremoniële plechtigheden waren constant aanwezig en toonden vele vormen van kunst: bouwkunst, gamelan, schilder- en decoratiekunst, dans en theater, weven en houtsnijwerk. Nyoman Darsane kon zijn artistieke kant niet alleen vanuit de traditie maar ook op de kunstacademie van Semarang op Java ontwikkelen. Daar kwam hij in aanraking met het christendom dat vragen beantwoordde die in zijn Hindoe geloof onbeantwoord bleven. Hij werd christen en trouwde een christin. Ze kregen een zoon die in de voetsporen van zijn vader zou treden. Hij heeft in vele Balische kunsten zijn sporen verdiend: dansen, architectuur, gamelan, schilderen en batiks. Zo heeft hij ook een grote bijdrage geleverd aan de vormgeving van de kerkgebouwen en de eredienst in de Balische Protestantse Kerk met wajang of schimmenspel om Bijbelverhalen door te vertellen, dansen om verhalen uit te beelden en een aan de Balische cultuur ontleende architectuur van de kerkgebouwen.

Roeping van de discipelen – He Qi – China

Het Tujia volk is het op vijf na grootste minderheidsvolk in de Volksrepubliek China. De acht miljoen mensen die dit volk telt wonen voornamelijk in Hunan in centraal west China. De Tujia vrouwen zijn van oudsher bekend om het weven van prachtige wandkleden van katoen, zijde en wol. De Chinese naam voor dit weefwerk is Xi Lan Ka Pu en de patronen zijn gedetailleerd en sprekend met rustige eenvoudige voorstellingen. Duizend jaar geleden leverden de Tujia de wandkleden aan het hof van de keizer en ze behoren tot de fraaiste handwerken van China.

Dit voorbeeld van een wandkleed stelt de roeping van de eerste discipelen door Jezus voor. Het tafereel is aan de rand van een meer gesitueerd. De vissers dragen broeken die van onderen traditionele weefpatronen uit de streek weergeven. Ook de hoofddeksels zijn in de streek gebruikelijk. En hun gezichten zijn bewust in bruine kleur weergegeven. De vissersboten zijn eveneens uit het beeld ter plaatse genomen met de typerende vorm van de zeilen in hun veelkleurige horizontale banen. De zon straalt rood en staat loodrecht boven Jezus.

De kunstenaar en theoloog dr. He Qi ontwierp het model van deze verbeelding van het verhaal uit het evangelie. De student kunstgeschiedenis in de tijd van Mao stuitte bij toeval op een afbeelding van Raffaël van ‘Madonna met kind”. Het intrigeerde hem zo dat hij overdag Mao schilderde en ’s nachts Madonna’s. Op latere leeftijd werd hij Christen en legde zich toe op de combinatie van een authentiek christelijke kunstvorm én door en door Chinees. Hij kalligrafeert, schildert, past traditionele knipkunst toe en ontwerpt, waaronder deze wandkleden. Een grote wandkleden serie ontwierp hij samen met Lu Wei en Yang Hong, experts in de weefkunst. Tujian vrouwen produceerden de kleden welke door The Amity Foundation en Tao Fong Shan Christian Centre in de jaren negentig van de twintigste eeuw werden uitgegeven.

Die donderdag – Solomon Raj India

De houtsnijkunst of xylografie is een grafische techniek, waarbij een houtsnede ontstaat. Hiertoe wordt met speciale gutsen in een zachte houtsoort een tekening uitgegutst. Hierna wordt met een inktroller de drukplaat van zwarte of gekleurde drukinkt voorzien en vervolgens wordt hierover een vel papier krachtig aangedrukt. De afbeelding ontstaat in spiegelbeeld door het hout dat is blijven staan. Dit is een hoogdruk techniek:de uitgekerfde delen worden als uitsparingen zichtbaar in de afdruk. De techniek werd i Europa voor het eerst gebezigd in Frankrijk in de 14e eeuw. Later werd deze verfijnd en verder ontwikkeld. Bekend zijn de houtsneden van Albrecht Dürer. In latere eeuwen bereikte deze techniek in Japan haar hoogtepunt. Ook moderne kunstenaars als Edward Munch en M.C. Escher gebruikten deze techniek.

 

Deze houtsnede komt uit India en is op rijstpapier afgedrukt. De kunstenaar brengt vier taferelen van Witte Donderdag in beeld. Achtereenvolgens zien we de voetwassing, de Pesach maaltijd, het gebed in de hof van Getsemane op de Olijfberg en de gevangenneming van Jezus. Details als de afhoudende reactie van Petrus of de vis in de mand of de enige discipel die niet met beide ogen naar voren kijkt (Judas) maken de houtsnede tot een bijzonder exemplaar.

 

De houtsnede is van de bekende kunstenaar dr. P. Solomon Raj uit India. Hij werd in een klein dorp in de deelstaat Andhra Pradesh geboren. Hij groeide op als zoon van een dorpsonderwijzer en werd leraar en later theoloog. In 1956 werd hij predikant in de Lutherse Kerk van India. Van jongs af aan geïnteresseerd in kunst, werd dit alleen maar versterkt toen hij verantwoordelijk werd voor de audio-visuele afdeling van deze Indiase Kerk. Dat bracht hem wereldwijde contacten. Hij promoveerde in 1986 aan de Universiteit van Birmingham op een proefschrift ‘Een christelijke volksreligie in India’. Zelf afkomstig uit de Dalit gemeenschap, de kaste van de onaanraakbaren, werd het opkomen voor de armen en verdrukten de kern van zijn leven en werken. Dat uit zich ook in de overvloedige kunst van Raj die uitgegroeid is tot een van de toonaangevende Christelijke kunstenaars van Azië. Als een van de weinigen paart hij artistieke, van God gegeven, talenten aan diepgaande theologische kennis, wat zijn werk dan ook uniek maakt. Vooral batiks en houtsneden hebben zijn voorkeur. Hij heeft in vele landen geëxposeerd en geniet in zendingskringen grote bekendheid

Levensspiaal – Islande Henri

Schilderijen zijn er in vele vormen en maten zo leert de kunstgeschiedenis ons. Vaak is het moeilijk om een schilderij in een bepaalde stroming in te delen. Dat geldt ook voor dit schilderij dat een expressie is van wat de schilder ervaart na de allesverwoestende aardbeving die op 13 januari 2010 het eiland Haïti trof. Het geeft vorm in voorstelling en kleur aan een aspect van het geloof en een confronterende ramp waarbij naar schatting 230.000 mensen het leven verloren, ruim 300.000 mensen gewond raakten en anderhalf miljoen mensen dakloos werden.

 

In dit schilderij symboliseert de levensspiraal de kracht en de moed van de Haïtiaanse vrouw om een heel volk in leven te houden dat getroffen is na 12 januari 2010. Niet alleen waren de vrouwen betrokken bij het bevrijden van overlevenden onder de puinhopen vandaan, het zijn ook de vrouwen die op de markt zaten om het volk van voedsel te voorzien en in de kwetsbare wijken verschenen om de mensen eten te geven. Deze vrouw representeert de levensspiraal op dit doek. De twee hoofden die zich in haar linkerhand bevinden betekenen de overwinning van het leven op de ramp van 12 januari 2010. De vrouw is expliciet weergegeven in een niets verhullende pose tegen een achtergrond van felle kleurvlakken.

 

De schilder is Islande Henry. Op 23 jarige leeftijd begint zij te tekenen bij Aprosifa, een organisatie die zich inzet voor de bestrijding van HIV/Aids en voorlichting over seksualiteit aan jonge mensen in Carrefour-Feuilles, een sloppenwijk in de hoofdstad Port-au-Prince. Vanaf de herfst 2009 maakt zij deel uit van de groep jonge mensen die verbonden is aan het atelier van Folie Ouverte. De dialoog, de eenheid van het leven, zijn regelmatig terugkerende thema’s in het werk van Islande. Voor haar vindt de eenheid van de volken plaats via de dialoog, zodat het echte leven herboren kan worden. “Wij jonge kunstenaars komen met onze verbeelding, onze inspiratie en onze ideeën. Daarom kunnen we alles schilderen.”, zei ze in een interview in 2011. Ze exposeert regelmatig met andere leden van de Folie Ouverte.

Jesus Mafa – het offer van de weduwe – François Vidil/ Bénédicte de la Roncière

Het gebruik van olieverf voor schilderijen wordt aan de Vlaamse schilders toegedicht. Meer in het bijzonder aan de Vlaamse primitieven. Primitief komt hier van primo, als eerste iets toepassen. Zij ontdekten dat wanneer pigmenten met olie uit zaden werd vermengd, de menging langzamer ging en het gebruik van veel meer nuancering toeliet dan tot dat moment met het gebruik van tempera mogelijk was. Jan van Eyck (begin 15e eeuw) is er om bekend geworden maar het gebruik was al eerder bekend en kwam onder Vlaamse schilders ook al eerder in zwang. Gaandeweg zou de techniek zich over heel Europa en daarbuiten verspreiden.

 

Deze olieverfschildering laat goed zien dat details en nuances goed zijn weer te geven. De poses van de rijke man en de arme weduwe stralen beweging tegengesteld aan elkaar uit. De kleding golft als het ware mee. De luxe stiksels van het gewaad van de man drukken zijn rijkdom uit, evenals de bril die aangeeft dat hij geletterd is. De vrouw daarentegen heeft eenvoudige kleding aan, draagt haar kind op de arm en een mand op de rug. Zij kan haar dagelijkse bezigheden niet loslaten om naar de kerk te gaan. Door de geopende ingang zijn huizen te zien wat perspectief suggereert. Jezus en de discipelen staan terzijde en Jezus onderricht hen over het penninkske van de weduwe dat van meer waarde is dan de grotere gift van de rijke. Zij schonk alles wat ze bezat.

 

Dit schilderij komt uit de Jesus Mafa serie. In 1973 liet pater François Vidil in Noord Kameroen leden van de Mafa stam, die tegen het grensgebergte met Nigeria aan wonen, het verhaal van Jezus naspelen. Van de aankondiging tot aan Pinksteren. Deze uitbeelding welke geheel in de eigen context van deze bevolkingsgroep afspeelt werd vastgelegd in foto’s en in schetsen. De schetsen werden later door kunstenares en illustratrice Bénédicte de la Roncière in olieverf geschilderd. De hele serie werd op duurzaam en weerbestendig materiaal gedrukt zodat het voor catechese en zondagschool lessen gebruikt kon worden. Een uiterst effectief hulpmiddel voor de verspreiding van het Evangelie. En de olieverfschilderijen blijven juweeltjes.

De voetwassing – I Ketut Lasia

De Balinese kunst is van Hindoe-Javaanse origine en werd geïntroduceerd door kunstenaars van het Majapahit rijk toen dit zich tegen het einde van de 13e eeuw naar Bali uitbreidde. Batubulan werd het centrum voor beeldhouwen, Mas voor houtsnijwerk, Celuk voor goud en zilversmeden en Ubud en Batuan voor schilderkunst.

Tot rond 1920 was de traditionele schilderkunst op het eiland beperkt tot wat nu bekend staat als de Kamasan of Wayang stijl. Zij verbeeldden de Hindoe-Java heldendichten: de Ramayana en de Mahabharata. De tweedimensionale tekeningen werden op doek of schors (Ulantaga papier) gemaakt met gebruik van natuurlijke kleuren, wat het spectrum van kleurengebruik beperkte (rood, oker, zwart, etc.). Inde jaren twintig wordt de kunst beïnvloed door Westerse kunstenaars die op het eiland neerstrijken. De stijl wordt verrijkt met het gebruik van perspectief en aandacht voor de correcte weergave van het menselijk lichaam. Ook nieuwe kleuren doen hun intrede. Er ontwikkelen zich veel stijlen maar een deel van de kunstenaars van de Ubud school blijft in de traditie van Kamasan of Wayang doorwerken.

 

Het schilderij De voetwassing geeft de avond van het laatste avondmaal van Jezus met zijn leerlingen weer in deze unieke Balinese traditionele stijl.   Het meubilair, de bamboewoning, de kleding en het vergezicht met bananenpalmen. Het duidt allemaal op de eigen Balinese samenleving. Jezus wast hier de voeten van zijn leerlingen op de avond van het laatste Pesach maal dat hij met hen zal vieren. Johannes 13:1-17

 

I Ketut Lasia (1945) werd in Peliatan, dicht bij Ubud geboren in een boerengezin dat van kleine rijstaanplant rondkwam. Op zijn achttiende begon hij in de kunst als leerling van I Wayan Turun. Geïnspireerd door de traditionele Balinese stijl en de christelijke onderwerpkeuze van zijn leraar stapte hij in 1968 naar het Christendom over. Hij heeft veel werk op zijn naam staan met Bijbelse motieven. Zowel vroeger als later werk is op de tentoonstelling te zien. Zijn werk is ook te zien op de Missie-Zendingskalender 1981.

 

De Herder – Zaki Baboun

Miniatuur schilderingen hebben een lange geschiedenis. Uit het Midden-Oosten zijn bijvoorbeeld de Perzische miniaturen beroemd. Ze konden als zelfstandige kunstwerkjes dienstdoen maar werden ook gebruikt als illustraties in boeken. Zo heeft Rashid al-Din (1247-1318), een van de vier vorsten van het Mongoolse rijk, zich ervan bediend toen hij het Album van Kronieken schreef, wat beschouwd wordt als het eerste geschiedkundige werk dat alle toen bekende beschavingen en samenlevingen te beschrijven. Vanaf de 16e eeuw komt de techniek van de miniatuurschilderring ook in Europa in zwang. Voorname personen worden in miniatuur geschilderd en daarna in medaillon gevat. Maar ook schilders als Goya of Hans Holbein de Jonge hebben miniaturen in hun oeuvre nagelaten.

 

In 2000 werd de Missie Zendingskalender van dat jaar opgesierd met miniaturen uit Palestina. De serie liet allerlei kwalificaties van Christus zien:  de ware wijnstok, de hoeksteen, Immanuel, Vredevorst, Heiland, enzovoort. In dit schilderij is het thema Jezus zal herder uitgewerkt, waarbij de schilder uit zijn eigen directe omgeving kon putten. Al in het oude testament staat de figuur van herder centraal. Hij is niet alleen degene die de kudde bijeen houdt, maar de term wordt ook aan koningen gegeven. Omdat er veel trouweloze, laffe herders zijn, besluit God zelf zijn kudde te hoeden (Ezechiël 34:11-14). Op een dag zal God de goede herder sturen. Jezus is de nieuw testamentische goede herder voor Gods kudde.

 

De schilder van deze miniatuur en de hele reeks is Zaki Baboun (1962) die woont en werkt in zijn geboortedorp Bethlehem. Hij was slechts vijf maanden oud toen zijn vader overleed. Zijn moeder bleef met Zaki en twee zonen achter. Eerst dacht hij bij een garage werk te vinden als mecanicien, maar schetste en schilderde ook graag. Toen hij werk voor toeristen maakte ging hij volledig als kunstenaar leven. In het bijzonder legde hij zich op schilderingen op hout toe. Vanaf 1994 ontdekte hij olieverf vwat zijn passie werd waarbij zijn stijl steeds meer verfijnde tot aan de miniaturen.

 

Augus Ongge – IUGA-motief op boombast – Papua

Boombast werd in vroeger tijden gebruikt om kleding van te maken in bosrijke gebieden voordat linnenstoffen hun intrede deden. Het gebruik is vooral in Oceanië en Polynesië bekend. Van een moerbei- of een vijgenboom wordt de bast afgehaald. Dat gebeurt met een hakmes en bij voorkeur bij volle maan als de sappen het best over de boom zijn verdeeld en het karwei gemakkelijker gaat. Na het oogsten moet het bewerkt worden door het te kloppen. Dat gebeurt met een platte ijzeren staaf, een zware houten knuppel en een hamer. Het moet op de juiste manier gebeuren om de bast niet te laten splijten of scheuren. Vervolgens moet de bast gespoeld worden met water om sappen en hars er uit te krijgen en wordt het opgespannen om in de zon te drogen. Eerst daarna kan het beschilderd worden. Dit gebeurt met traditioneel beschikbare kleuring: witte schelpkalk, rode aarde en roet van de vuurplaats.

 

Deze schildering geeft het zogeheten IUGA motief weer. Het motief geeft uitleg over de machtsverdeling binnen de familie/stam en vertelt ook over het stamhoofd. Gewoonlijk wordt deze schildering gebruikt voor het eerste kind, omdat het erfrecht doorgaans naar het eerste kind gaat. De motieven zijn afkomstig van de Pepuho-stam. Volgens overleveringen hebben hun voorouders, om precies te zijn twee zogeheten Holodhonoye-vrouwen, deze motieven gebruikt op hun kleding van boombast. De een Hebeaikhoi droeg een zogenaamd HAKHALU motief (symbool voor grot of woonplaats en nakomelingen) terwijl haar zuster Ayokhoi dit IUGA-motief droeg.

 

De maker van dit motief is een lokale kunstenaar in het noorden van Papua, het vroegere Irian Jaya of Nederlands Nieuw-Guinea. In de buurt van de hoofdplaats Jayapura en Abepura (Hollandia/Hollandia binnen) bevindt zich een groot meer, het Sentanimeer. Op een van de eilandjes in dit meer, Asei, woont en werkt deze kunstenaar die oude technieken en materialen gebruikt om deze traditionele cultuur in stand te houden. Lokaal heten deze boombastdoeken Maro’s of Tapa’s. Augus (1954) is getrouwd en heeft zes kinderen. De zonen helpen intussen deze traditie ook in de komende generatie voort te zetten. Naast de traditionele motieven heeft Augus ook christelijke motieven zoals dat van het avondmaal figuratief geschilderd.

Schepping en bevrijding – Suryo Indratno

Al bijna dertig jaar worden voor de vastentijd zogenaamde hongerdoeken gemaakt en verspreid om te worden opgehangen in kerk, school of parochiecentrum. De hongerdoek gaat terug op een oud, middeleeuws gebruik. Hij werd opgehangen om in de vastentijd het altaar waar de viering van de eucharistie plaatsvond aan het oog te onttrekken. Dat had te maken met de opvatting van de Middeleeuwse christen dat hij als zondige mens onwaardig was om het altaar te naderen. Deze hongerdoeken werden vaak beschilderd met voorstellingen van het leven, lijden en sterven van Jezus. Zo zijn de doeken eeuwenlang een praktische vorm geweest van verkondiging en catechese. Omdat de doeken tijdens de vastentijd werden opgehangen kregen ze de naam ‘hongerdoeken’.
Midden jaren zeventig werd deze vergeten traditie opgepakt door de Duitse vastenactie ‘Misereor’. Door Misereor werd er echter een actuele betekenis aangegeven door kunstenaars uit het Zuiden te vragen nieuwe hongerdoeken te maken vanuit Bijbelse en christelijke thema’s die hen aanspreken. De gedachte erachter was: waarom zouden wij, ‘moderne armen’ in het Westen niet door christelijke symbolen en beelden uit het Zuiden tot nieuwe instelling en houding, tot vernieuwd geloven kunnen worden gebracht?

Vanuit Duitsland vond het gebruik ook in veel parochies (en protestantse gemeenten) in Nederland ingang. Om de twee jaar verschijnt er sinds 1978 een nieuwe hongerdoek. Het formaat van deze hongerdoeken is ca. 2 x 3 meter. (Bron ‘De derde kerk’)

 

Het hongerdoek van 2000 is speciaal met het oog op het aanbreken van een nieuw millennium ontworpen. Het Bijbels jubeljaar (Lev. 25) is als uitgangspunt genomen als een positieve breuk met het verleden. In een spiraalvorm die op dynamiek duidt komen we steeds personen en groepen tegen die zich van twee kanten laten zien. Ieder draagt goed en kwaad in zich en kan tegelijk dader en slachtoffer zijn. Centraal zitten mensen van allerlei geloven rondom de ‘tumpang’ de kegel van gele rijst die bij een feestmaal niet mag ontbreken. De verbeeldingen zijn ook kritisch naar de Indonesische samenleving. Militairen die letterlijk de touwtjes in handen hebben. Conflicten waarbij kerken en moskeeën in brand worden gestoken. Er zijn verwijzingen naar dictatuur en corruptie. Vrouwengestalten zijn juist positief, zij zijn net zo goed als mannen beelddragers van God. Wie verder het doek bekijkt zal genoeg stof voor de vastentijd kunnen vinden.

 

Kunst als profetie is de lijfspreuk van Suryo Indratno, de Indonesische kunstenaar doe in 2000 het kunstwerk schiep in Aken. Het schilderij werd op de linnen hongerdoeken afgedrukt. De jonge kunstenaar (geboren in 1970) is bekend om zijn realistische schilderijen. Deze vormen vaak een aanklacht tegen de maatschappelijke verhoudingen en mensenrechtenschendingen in zijn land. Zo werden in 2004 maar liefst 98 schilderijen van hem gebreideld tijdens een tentoonstelling in de Soedjatmoko Gramedia Galerie in Solo. Zijn verbeeldingen van een hamer zouden te veel duiden op sympathie voor de in Indonesië verboden Communistische Partij. Het weerhoudt Suryo Indratno niet de thema’s in zijn kunst aan de orde te stellen.

Het Paradijs – He Qi

Papierknipkunst is een kunstvorm waarvan de geschiedenis terug gaat tot in de derde eeuw voor Christus en zijn wortels heeft in het oude China. Veel landen zoals China hebben een eigen herkenbare stijl. De associatie die velen hebben met deze kunstvorm is die van knutselen en volkskunst. Echter, ook bekende moderne kunstenaars zoals Matisse hebben zich hiermee beziggehouden, vaak in de vorm van een silhouet.

 

Dit voorbeeld van knipkunst is getiteld ‘Het paradijs’. Het toont ons mooie details van Adam en Eva, de laatste met appel. Beiden zijn niet naakt meer, de schaamte heeft haar intrede gedaan. De boom en de slang (symbool voor satan of het kwaad) prijken centraal. In de takken zijn fraaie vogels te ontwaren. Bloemen en struiken zijn zo verbonden aan de eerste twee mensen zodat ze een geheel vormen en in het kunstwerk elkaar steun geven.

 

He Qi is een Chinese kunstenaar uit Nanjing. Geboren in een Boeddhistisch gezin, werd hij op latere leeftijd Christen. Hij heeft les gegeven aan het Nanjing Theologisch Seminarie van de Nanjing Universiteit. In de tachtiger jaren waarin zich dat afspeelde was het christendom in China nog zeer verdacht. ‘Een christen meer is een Chinees minder’ was een gezegde in die tijd. Vaak werd er op gewezen dat het Christendom zijn intree in China deed tijdens de beruchte opium-oorlogen, ten voordele van westerse overheersing. Christendom en westerse culturele waarden gingen dan ook hand in hand en kon daarom dus niet echt Chinees zijn.
He Qi, andere Chinese kunstenaars en de staf van het Nanjing Theologisch Seminarie begonnen daarom met behulp van traditionele volkskunsten het Evangelie te vertalen in de eigen Chinese context. Chinese Christelijke Kunst was geboren. Inkt en krijt schilderijen, knipselkunst, houtsnedes en andere traditionele uitingen kregen een nieuwe christelijke interpretatie. De knipselkunst van He Qi geeft hiervan een mooie reeks voorbeelden. Maar hij ontwierp ook schilderijen, wandkleden, en dergelijke. He Qi was een der eersten Chinezen van het vasteland die na de Culturele revolutie die een doctors titel in Religieuze Kunst ontving in Nanjing. In 2011 ontving hij een tweede doctorsgraad (HC) aan de Australia Catholic University in Melbourne. Zijn werk is op vele plaatsen tentoongesteld in Europa, Amerika, Azië en Australië

Van Bethlehem tot Pinksteren – I Nyoman Tulus

De stijl waar traditioneel Ubud op Bali bekend mee is geworden is de Kamasan of Wajang stijl die afkomstig is van de tweedimensionale schilderstijl aan de hoven van de vorsten. In de hindoe cultuur was dat slechts toegestaan voor afbeeldingen uit de grote hindoe epi Mahabarata en Ramayana. Door toedoen van westerse kunstenaars die er rond 1920 een soort van kunstenaarsenclave vormden begon de stijl zich te ontwikkelen, deden westerse kunstconcepten haar intrede en konden ook nieuwe onderwerpen buiten de hindoe cultuur geschilderd worden. Pas vanaf 1956 werd deze schildertechniek ook op Bijbelse thema’s toegepast.

Dit schilderij is in de traditionele schilder traditie van de Kamasan of Wajang stijl gemaakt. Daarbij is veel oog voor detail. Maar er is tegelijk met perspectief en respect voor de juiste proportie van het menselijk lichaam gewerkt. Een stijl die vergelijkbaar is met die van de bekendere schilders I Wayan Turun en I Ketut Lasia. We zien o.a. Christus’ geboorte, zijn doop, de discipelen en Jezus in de hof van Getsemane, de kruisiging, de hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest.

De schilder is I Nyoman Tulus (1966), de jongere broer van I Ketut Lasia. Voor zo ver bekend is dit een van de eerste en weinige schilderijen die hij in deze stijl over een Bijbels thema maakte. Hij is autodidact en staat in Ubud onder zijn artiestennaam ‘Mantulus’ of ‘Mantulu’ bekend. Na die vroege periode is hij zich verder gaan ontwikkelen in een modernere stijl met thema’s als landschappen, flora en fauna. Een stijl die geliefd is bij het grote publiek van toeristen die het eiland aandoen. Hij maakt deel uit van een groep kunstenaars die zich door Walter Spies en Rudolf Bonnet heeft laten beïnvloeden en zich kenmerkt met een stijl van kleurrijk realisme van bloemen en andere onderwerpen uit de natuur.

Zonsondergang – Sowatei Adjei

Kunst is universeel en kan tegelijk heel lokaal zijn. Universeel zijn technieken die zich vroeger via boeken en kunstwerken zelf verspreidden van land tot land en van kunstenaar tot kunstenaar. Autodidacten vinden hiermee de weg van hobby naar kunst. De zeefdrukkunst vindt haar oorsprong in Japan in de zeventiende eeuw. Via de handelscontacten kwam de techniek mee naar Europa en het eerste patent in Engeland hierop werd in 1907 in Manchester verleend. In Engeland zijn de termen silkscreening of screenprinting voor zeefdrukken gangbaar. De ondergrond kan van alles zijn van glas tot plastic, van sculpturen tot zijde.

 

De zeefdruk Zonsondergang gebruikt het contrast van de ondergaande zon om scherp het silhouet van het tafereel uit het Afrikaanse landschap neer te zetten. We zien de vurig rode lucht, de ondergaande zon en een grote acaciaboom die stereotiep voor het landschap is. Een boerengezin keert terug van het land met gereedschappen in de hand of op de schouder. De opbrengst van het land en het sprokkelhout worden op het hoofd gedragen door vader, moeder en het kind. De zeefdruk is op katoen aangebracht.

 

De kunstenaar is Sowatey Adjei (1948-2014) uit Ghana. Hij maakte de zeefdruk met in gedachten wat hij als kind zag in zijn dorp in Nsawam in het oosten van het land. Als autodidact leerde hij het vak door veel kunstboeken te lezen in de centrale bibliotheek van Accra, de hoofdstad, en van de United States Information Library (nu Martin Luther King Jr. Library). Zijn voorbeelden waren Leo Sarkisian (portretkunstenaar die meermalen in Ghana exposeerde), Norman Rockwell, Andrews Loomis en John Biggers. Maar ook Ghanese kunstenaars als Amon Kotei (beroemdste Ghanese kunstenaar die o.a. het wapen van Ghana ontwierp) en A.O. Bartimeus inspireerden hem bij zijn werk. Zelf begon hij met portrettekeningen maar ging al spoedig over op zeefdrukken en schilderrijen, zodra hem daar de materialen voor ter beschikking stonden.

In Betlehem – I Wayan Turun

De Balinese schilderkunst is van origine Hindoe-Javaanse hofschilderkunst. Ze werd geïntroduceerd door kunstenaars van het Majapahit-rijk toen dit zich tegen het einde van de 13e eeuw naar Bali uitbreidde. Het dorp Ubud werd toen het centrum van de schilderkunst. Deze mocht alleen de Hindoe-Java heldendichten als Ramayana en Mahabharata in twee-dimensionele tekeningen uitbeelden.

Rond de jaren twintig van de twintigste eeuw werd Bali een kunst-enclave voor veel westerse kunstenaars. Walter Spies uit Duitsland en Rudolf Bonnet uit Nederland zijn voor de verdere ontwikkeling van de Balinese schilderkunst van belang gebleken. Zij introduceerden perspectief en de aandacht voor de menselijke anatomie. De schilderkunst ging zich ook op voorstellingen buiten het Hindoe geloof richten. Er ontwikkelden zich heel diverse stijlen waarbij de Ubud school nog het meest bij de traditionele Kamasan- of Wayang-stijl bleef. Daarbij bleef het oog voor detail en zeer gestileerde karakterweergave centraal staan in een expressionistische stijl. Maar wel degelijk beïnvloed door het westerse gebruik van perspectief en juiste anatomische weergave van personen.

Lees verder In Betlehem – I Wayan Turun